Redmond bezoekt de kazerne in Havelte, het herinneringskamp in Westerbork en het onderduikmuseum de Duikelaar.
Altijd, als ik een keer laat thuiskom, in de donkere Drentse nacht waar de sterren nog zichtbaar zijn, hoor ik het volgende bij het openen van de huiskamerdeur:
Machinegeweren. Kreten. Zware voertuigen die optrekken en manoeuvreren. Vliegtuigen die met angstaanjagend geraas naar beneden duiken.
Redmond zit op het puntje van zijn stoel, zijn gezicht blauwig verlicht door de oorlogstaferelen op onze oude beeldbuis.
Voor hem is het therapie. “Als ik zie hoe verschrikkelijk de soldaten lijden, en ik besef dat ik hier gewoon thuis zit en niet mee hoef te vechten, stellen mijn problemen niets meer voor”.
De fascinatie van Redmond met WOII komt niet uit de lucht vallen. Zijn vader Douglas O’Hanlon diende destijds als aalmoezenier bij de RAF. Het liefst was hij een gevechtspiloot geweest, maar zijn zicht was niet goed genoeg. De streng protestantse opvoeding van Douglas – Redmond’s grootvader was behalve textielfabrikant (fluweel) lid van de Wee Free kerk van Schotland – motiveerde hem voor een studie Theologie.
Het regiment waar Douglas bij gestationeerd was, in IJsland, had de taak om vijandelijke duikboten te detecteren die vanuit Duitsland naar Amerika zouden varen. De ‘Lockheed Hudson’, een licht type bommenwerper en maritiem verkenningsvliegtuig, werd door de RAF ingezet om vijandelijke duikboten op te sporen. Met een vijfkoppige bemanning patrouilleerden de verkenners over de Noordelijke ijszee en de Straat van Denemarken zonder ook maar een enkele duikboot te ontdekken. In de dikke mist die daar hangt konden ze de weg terug niet meer vinden. De brandstof raakte op, en ze waren gedwongen om hun toestel ergens op een drijvende ijsberg te laten landen. Het signaal vanuit het vliegtuig naar het basiskamp werd zwakker en zwakker. Zo verging het de een na de andere bemanning, tot de laatste Hudson met ronkende motoren opsteeg. De bemanning wist dat ze hetzelfde lot zouden ondergaan als hun niet terug gekeerde kameraden. Ze gingen toch.
Drenthe heeft vele monumenten die aan de tweede wereldoorlog herinneren. We willen naar Westerbork en het onderduikmuseum in Nieuwlande, maar ook naar de kazerne in Havelte, aan de N353. We rijden er vaak langs. Voor Redmond is dit een opwindende gebeurtenis. Zijn respect voor soldaten en het leger stamt vanuit de hardvochtige Engelse kostschool. De training voor het leger begint als je zeven bent en een jongen van gegoede huize. De “stiff upper lip” is niet zomaar iets. Emoties zijn nutteloos als je moet strijden.
De romantische Engelsen – want dat zijn ze diep in hun hart, kan ik beamen – hebben het verbergen der emoties tot hoge kunst verheven.
Redmond werd op zevenjarige leeftijd door zijn ouders gedumpt op een kostschool met het verhaal dat hij naar een feestje zou gaan. Hij bleef achter zonder te begrijpen wat er aan de hand was, samen met andere huilende zevenjarige jongens.
“Ons hele schoolsysteem is erop gericht om je op het leger voor te bereiden”, zegt Redmond.
Dat de jongens iedere morgen in een koud zwembad moesten springen en afgedroogd werden door de pedofiele leraar Frans – speciaal de edele delen – was ook bedoeld om de jongens geschikt te maken voor het leger. Redmond en zwemmen? Tot de dag van vandaag is zijn tegenzin groter dan een aanlokkelijk Drents meer op de heetste dag van het jaar.
De Johannes Post kazerne in Havelte is vernoemd naar de Drentse verzetsheld. Als je de weg inslaat en onder de Baileybrug met het rood-blauwe schild (met een aanstormende bizon erop) doorrijdt, kom je aan de echte poort. Daar is een hek en een portier, als te verwachten bij een militaire basis. Ik vind het best spannend, en Redmond is opgetogen. We worden uitvoerig gecheckt. Redmonds paspoort zit vol met stempels van al zijn reizen voor de tv series die hij voor de VPRO heeft gemaakt, landen die niet direct vertrouwen inboezemen. De getatoeëerde en gepiercete portier neemt dan ook ruim de tijd, evenals zijn langharige blonde vrouwelijke collega die ook een fraai beschilderde arm heeft.
Welkom in de wereld van 43MECHBRIG! Ik krijg flarden van de promotiefilmpjes voor de land, lucht en zeemacht in mijn hoofd – opwindende muziek, adrenaline, jonge mensen in opperste concentratie bezig met de modernste apparatuur. Het uiterste willen vergen van je fysieke en mentale krachten, dat voel je hier.
2e Luitenant A.M.G. v. Hout wacht ons op bij de poort. Met hem twee andere jonge mannen. Redmond salueert. 2e Lt. Van Hout (Tom) is een modelsoldaat. Hij verzorgt de communicatie voor de kazerne. Vaandrig Sikkema (Folko) maakt foto’s voor de facebookpagina van de 43ste Gemechaniseerde brigade. Hij is lang, met grote ernstige blauwe ogen. We staan stil bij het monument bij de ingangspoort, terwijl 2e Lt. Van Hout ons uitlegt wie Johannes Post was en waarom de kazerne naar hem vernoemd is. “Om tot oorlogsheld uitgeroepen te worden moet je aan een aantal eigenschappen voldoen. Eén daarvan is sneuvelbereidheid”.
In het onderduikmuseum de Duikelaar in Nieuwlande – een voormalige dorpsschool -wordt precies uit de doeken gedaan wat Johannes Post allemaal gedaan heeft. Hanneke Rozema, die het onderduikmuseum mede heeft opgericht, heeft zich in de geschiedenis verdiept sinds ze in Nieuwlande in de Johannes Poststraat is komen te wonen. Haar verhalenstroom lijkt onuitputtelijk.
“Gisteren heb ik nog een stuk gekregen van de Mosquito die hier vlakbij is neergestort”, zegt ze. Haar ogen glinsteren als die van een zevenjarige.
“Een Mosquito!” Redmond veert op. “Die zijn prachtig! Helemaal van hout gemaakt.”
Ze komt terug uit de aangrenzende kamer met een gebogen stuk balsahout -extra licht hout – waarin twee ijzeren bouten geschroefd zijn. Het weegt bijna niets.
“Je kunt nog zien dat het gebrand heeft, kijk maar”. We mogen het even vasthouden, het is nog niet in de collectie opgenomen. “Ja, die Mosquitos waren erg licht, en je kon ze niet op de radar detecteren. Maar als ze geraakt werden brandden ze helemaal uit”, zegt Redmond.
Het dorp Nieuwlande heeft als enige van twee plaatsen op de wereld de Yad Vashem – rechtvaardige onder de volkeren – onderscheiding gekregen, te zien in het museum.
Tachtig mensen waren in het dorp ondergedoken, bijna allemaal hebben ze de oorlog overleefd. Johannes Post overtuigde familie, vrienden en geloofsgenoten ervan dat ze mensenlevens konden redden door de “duikers” bij hen te verbergen.
De sneuvelbereidheid van Johannes Post? Die werd werkelijkheid in 1944, toen hij in de duinen met een aantal andere verzetsstrijders met een nekschot werd vermoord.
Op onze wandeltocht langs de barakken naar het geschiedenishuis salueert Redmond, als we heel toevallig de Commandant van de Landstrijdkrachten, Generaal Martin Wijnen, tegen het lijf lopen. Dat is een zeldzaam voorkomend moment. Normaal gaat iedereen staan, en is er tromgeroffel, als de Commandant ergens is, zegt 2e Lt. Van Hout.
Redmond wordt door veteraan Willem de Niet, in burgerkleding, rondgeleid langs de historische collectie van het Regiment Infanterie “Oranje Gelderland”. Ondertussen praat ik met de twee jonge militairen die mijn zonen zouden kunnen zijn over het leven en de dood. Wat vinden 2e Lt. Van Hout en Vaandrig Sikkema van de gedachte dat ze in de strijd kunnen omkomen? De Vaandrig is voordat hij aan de officiersopleiding begon al op uitzending geweest. “We hebben daar wel over nagedacht, zegt hij. Er wordt ook aandacht aan geschonken door de opleiding. Van Hout: “Er was een bijeenkomst met spirituele leiders van allerlei soorten, een priester, een imam, zelfs een pandit. Ze lieten ons een militaire begraafplaats zien, met al die kruizen. Laat het maar op je inwerken, zeiden ze.”
Vaandrig Sikkema kijkt me ernstig aan vanonder zijn ‘petrol’(landmacht)- kleurige baret. “Het was wel even een vreemd moment toen we in het pak met onze baret op de foto moesten. De officiële foto. Voor op het nieuws, als er iets zou gebeuren. Daar wordt je wel even stil van”.
2e Lt Van Hout (zwarte baret, cavalerie) legt uit wat voor hem belangrijk is aan het militair zijn. “Als militair ben je verantwoordelijk. Als er iemand op straat ligt, zoals laatst gebeurde, en ik ging erheen, dan hoor je mensen zeggen- Oh het leger is erbij, nu komt het goed. Ik voel die verantwoordelijkheid ook echt. Ik ben er om hulp te verlenen. En als het moet, mezelf in de strijd te werpen voor de veiligheid van het volk”. Ik zie dat hij het meent.
“Als er iets aan de hand is, zijn we erbij. Een overstroming, een brand, we komen helpen. Laatst nog bij de coronacrisis toen de ziekenhuizen het niet meer aankonden. Dat is een van onze taken.”
Hoe zit het met PTSS, kennen jullie mensen die dat hebben? “Jazeker,” zegt Sikkema. Van Hout beaamt dat. “Er is nu meer aandacht voor, er kan over gepraat worden. Er is zelfs een Veteranen Platform, voor ondersteuning. Daar kan je met een collega-veteraan over de dingen die je gezien hebt praten, dat is makkelijker dan met je familie.
We lopen verder, tot bij de grote stille Fennek-verkenningsvoertuigen. Ze zijn gemaakt om ongezien en ongehoord het gebied te verkennen. De stagiair, een jongen van net twintig, kan zich niet meer inhouden. Hij klimt op een van de voertuigen. “Dat is wat ik het liefst zou doen, rijden in zo een bak”, had hij me net toevertrouwd. Een paar mannen die zo uit ‘Saving Private Ryan’ geplukt lijken te zijn, staan twee meter boven ons op het dak van het hoekige gevaarte, met poetsdoekjes en gereedschap. Ze laten de stagiair even in de stuurhut zitten. Een claustrofobische ruimte, als je het mij vraagt. Maar vol wonderlijke moderne apparatuur, als een cockpit. “Iedere wagen wordt schoongemaakt en onderhouden door de eigen bemanning. Ze geven hun voertuig ook een naam.” Een jongeman in overall stipt wat afgesleten stukjes aan met een kwast met legergroene verf.
Super speelgoed. Met soms een dodelijke afloop.
“De hele jonge soldaten hebben nog totaal geen vrees”, had Redmond gezegd. “De dood is nog zover weg, dat is een abstract begrip.” Sikkema heeft dezelfde ervaring. Hij was een tijd geleden uitgezonden naar Mali, nog voor hij aan zijn officiersopleiding begon, en vond het prachtig. Het avontuur, hoe mooi het daar was. Nu hij iets ouder is (26) denkt hij anders over dingen na. “Je bent je er meer van bewust dat je leven eindig is.”
Mijn Oma uit Rotterdam had een gebroken geweer op haar borst gespeld. Nooit meer oorlog. Nooit meer jonge levens aan de kanonnen voeren. Jonge mannen in de kracht van hun leven. Nooit meer moeders die hun zonen verloren. Hoe mooi zou dat zijn. In vrede samenleven, alle mensen bij elkaar, door elkaar. Ieder zijn overtuiging, zijn geloof.
Onze genen komen voor 98,7 procent overeen met die van bonobo’s, zegt Redmond. Dat zijn vreedzame apen. Die hebben liever seks met elkaar dan ruzie te maken. Hetzelfde geldt echter voor onze genetische overeenkomst met die van Chimpansees. De beide apensoorten verschillen namelijk niet veel van elkaar. Alleen kunnen Chimpansees zeer agressief zijn. Beide eigenschappen zitten in onze genen.
“We hebben het leger nodig om de vrede te bewaren”, zegt Van Hout. Redmond is het er hartgrondig mee eens. Neem ‘The Battle of Brittain’, waarbij Engeland zich een jaar lang in zijn eentje tegen Nazi Duitsland moest verdedigen, de Blitz, waarbij 57 dagen onafgebroken bommen op Londen vielen. De Naziterreur, de concentratiekampen. En de bevrijding, dankzij de geallieerde legers.
Als kind was ik dol op de fotoboeken in de boekenkast van mijn ouders. Daar zaten ook de rijen boeken bij over de tweede wereldoorlog, met de gruwelijke foto’s die iedereen kent. Waar ik nauwelijks naar durfde te kijken. Foto’s die een totaal onvoorstelbare horror opriepen.
Het herinneringscentrum in Westerbork maakt van deze foto’s weer mensen. Een koffer met bezittingen, brieven die zijn achtergebleven. Je kunt je indenken dat je er bij was. Hoe hoop en wanhoop elkaar afwisselden. We staan er middenin, en voelen het verdriet.
“Ik was nog het ergst getroffen door de koffer met het boek over Koala’s”, zegt Redmond. “Een natuurhistorisch boek!”.
De brieven die tentoongesteld zijn geven weer hoe de gevangenen het verblijf in het kamp ervoeren.
‘Wat we hebben meegemaakt tart elke beschrijving. De mensen kwamen hier aan, opgejaagd als vee. Sommigen begraven onder bagage, anderen met helemaal niets bij hun, zelfs niet eens behoorlijk gekleed. Vrouwen die ziek van bed waren gehaald in een dunne nachtjapon gekleed. Kinderen in hansopjes op blote voeten, ouden van dagen, zieken gebrekkigen, steeds maar door kwamen nieuwe mensen in het kamp.’
Redmond is zo onder de indruk dat hij niet meer wil lopen, de drie kilometer van het museum naar het voormalige kamp.
“Dit is om te zien waar het leger voor is,” zegt hij. “Om nooit meer zoiets te hoeven meemaken.”
Woorden van gelijke strekking had hij een paar dagen eerder tegen 2e Luitenant Van Hout gezegd, bij het afscheid na onze rondleiding door de kazerne. Van Hout trok zijn badge – een aanvallende Bizon op een stuk camouflagestof dat op het klittenband op zijn schouder geklit zat – af, en overhandigde het aan Redmond. “Dit doen we als we met een andere compagnie hebben gewerkt. We wisselen onze badges uit.”
Blijer had de luitenant hem niet kunnen maken.
Met medewerking van 43MECHBRIG, Onderduikmuseum de Duikelaar, Herinneringskamp Westerbork.